Examenopgave

[dobre1987]

geachte leden

momenteel zit ik met een kwestie in mijn maag over hoe dit ook al weer berekend werd, het is ivm een aanstaande toets.

de vraag:

Van de duizend studenten die zowel het tentamen wiskunde als het tentamen
statistiek hebben gedaan, is gegeven dat 600 studenten zijn geslaagd voor
wiskunde, 650 zijn er geslaagd voor statistiek en 400 studenten zijn voor beide
vakken geslaagd.
(a) Hoeveel studenten hebben geen van beide vakken gehaald?
(b) Hoeveel studenten hebben slechts ´e´en van de twee vakken gehaald?

kunnnen jullie me vast wel bij helpen!

[arno]

Je weet dat 400 studenten voor beide vakken geslaagd zijn. Er zijn 600 studenten die voor wiskunde zijn geslaagd. Hiervan zijn er 400 ook geslaagd voor statistiek. Er zijn 650 studenten die voor statistiek zijn geslaagd. Hiervan zijn er 400 ook geslaagd voor wiskunde. Je kunt dus nu uitrekenen hoeveel studenten er wel voor wiskunde, maar niet voor statistiek zijn geslaagd, en hoeveel studenten er wel voor statistiek, maar niet voor wiskunde zijn geslaagd. Omdat je weet dat er in totaal 1000 studenten zijn kun je dus berekenen hoeveel studenten geen van beide vakken hebben gehaald, dus niet geslaagd voor wiskunde en ook niet voor statistiek, en hoeveel studenten slechts voor één van beide vakken geslaagd is, dus wel voor wiskunde, maar niet voor statistiek of wel voor statistiek, maar niet voor wiskunde.

[dobre1987]

ja okej, maar wat is je uitwerking dan voor deze opgave.

Zoals je het bij een toets zou noteren! uitgewerkt dus

bij b dus 650 - 400 = 250 en 600 - 400 = 200

bij elkaar 450 dus

maar A dan? 1000 gemaakt, 400 allebij gehaald dus 600 blijft over, daar moet nog iets mee gedaan worden vervolgens. Haal je daar dan antwoord b er vanaf? dus 150 als antwoord.

Het zij nwel de goeie antwoorden (die heb ik bij de opgave) maar het gaat mij om de exacte berekening. Want nu moet je eerst b uitrekenen voordat je a kan doen... klopt dat wel

[arno]

Kijk eens of je er uitkomt door een tabel te maken waarbij je onderscheid maakt tussen de gevallen wel wiskunde/geen statistiek, wel statistiek/geen wiskunde, wiskunde en statistiek, geen wiskunde/geen statistiek. Je weet dat het in totaal om 1000 studenten gaat, en aan de hand van de gegevens kun je al een gedeelte van je tabel invullen.