Hallo,
ik ondervind wat problemen met het vak statistiek. Dit is een tentamen uit mijn vorig studie jaar welke ik nog moet herkansen. Nu is het probleem dat ik in dat jaar slechts tot hfdst 6.2 behandeld heb en dat ze nu t/m hfdst 12 zijn gegaan ( de studie is iets veranderd en ze krijgen nu al in een eerder jaar statistiek) Ik moet dus een aantal hoofdstukken leren die ik nooit behandeld heb. Nu leek mij dit geen probleem omdat ik ook een oefentoets had gekregen en het thuis kan opzoeken op internet. Nu dacht ik de oefentoets en de stof te beheersen maar faalde ik enorm op mijn tentamen en ik weet niet wat ik fout doe.
Wat ik dus wil vragen: of iemand voor mij die oefentoets zou kunnen uitwerken zodat ik een voorbeeld heb hoe het wel moet en kan zien waar het bij mij fout gaat.
Alvast bedankt voor jullie hulp.
Statistiek oefentoets
Re: Statistiek oefentoets
Laten we starten met het eerste blad:
Opgave 1
Het gaat hier om trekkingen ZONDER teruglegging (= ZONDER herhaling van individuele knikkers) en we kijken NIET naar de volgorde waarin de knikkers getrokken worden.
We gebruiken dan combinaties.
Het totaal aantal mogelijkheden om 5 knikkers uit 20 te trekken =
1a:
Bepaal het aantal gunstige trekkingen:
- op hoeveel manieren kunnen we 3 groene uit de beschikbare 5 groene trekken?
- op hoeveel manieren kunnen we 2 gele uit de beschikbare 3 gele trekken?
Hoeveel van de 15504 trekkingen zijn er dus gunstig ?
Hoe groot is dus de gevraagde kans?
1b:
Slecht geformuleerde vraag, ik denk dat ze bedoelen:
"maximaal 3 (rode of gele) knikkers",
dus aantal rode en aantal gele knikkers bij elkaar opgeteld is maximaal 3.
(dit is dus wat anders dan maximaal 3 rode EN maximaal 3 gele knikkers)
Het aantal RG knikkers (= rode of gele knikkers) = 8 + 3 = 11
Het aantal niet-RG knikkers (= de overige knikkers, groen of blauw) = 20 - 11 = 9
ga over naar de complementaire kans, dit spaart rekenwerk:
Waar kom je op uit als je dit verder uitwerkt?
Opgave 2
Gebruik:
2a:
Werk dit verder uit met bovenstaande definitie. Wat vind je?
2b:
Werk uit, vergelijkbaar met opgave 2a.
NOOT: als je een rekenmachine mag gebruiken (en zo ja, welk type) kan het daarmee wellicht sneller.
Opgave 3
Om wat voor type t-toets gaat het hier (gepaard, ongepaard, ...) ?
Welke waarde vind je voor t ?
Hoeveel graden vrijheid heb je (= wat is df) ?
Opgave 1
Het gaat hier om trekkingen ZONDER teruglegging (= ZONDER herhaling van individuele knikkers) en we kijken NIET naar de volgorde waarin de knikkers getrokken worden.
We gebruiken dan combinaties.
Het totaal aantal mogelijkheden om 5 knikkers uit 20 te trekken =
1a:
Bepaal het aantal gunstige trekkingen:
- op hoeveel manieren kunnen we 3 groene uit de beschikbare 5 groene trekken?
- op hoeveel manieren kunnen we 2 gele uit de beschikbare 3 gele trekken?
Hoeveel van de 15504 trekkingen zijn er dus gunstig ?
Hoe groot is dus de gevraagde kans?
1b:
Slecht geformuleerde vraag, ik denk dat ze bedoelen:
"maximaal 3 (rode of gele) knikkers",
dus aantal rode en aantal gele knikkers bij elkaar opgeteld is maximaal 3.
(dit is dus wat anders dan maximaal 3 rode EN maximaal 3 gele knikkers)
Het aantal RG knikkers (= rode of gele knikkers) = 8 + 3 = 11
Het aantal niet-RG knikkers (= de overige knikkers, groen of blauw) = 20 - 11 = 9
ga over naar de complementaire kans, dit spaart rekenwerk:
Waar kom je op uit als je dit verder uitwerkt?
Opgave 2
Gebruik:
2a:
Werk dit verder uit met bovenstaande definitie. Wat vind je?
2b:
Werk uit, vergelijkbaar met opgave 2a.
NOOT: als je een rekenmachine mag gebruiken (en zo ja, welk type) kan het daarmee wellicht sneller.
Opgave 3
Om wat voor type t-toets gaat het hier (gepaard, ongepaard, ...) ?
Welke waarde vind je voor t ?
Hoeveel graden vrijheid heb je (= wat is df) ?
Re: Statistiek oefentoets
opdracht 1B snap ik nog niet echt. de rest heb ik als volgt uitgewerkt:
Bedankt alvast voor je hulp.
Bedankt alvast voor je hulp.