Spoedvraag verzamelingleer
Geplaatst: 19 jun 2017, 13:25
In een oefententamen zat deze vraag, ik kan er zelf niet helemaal uit komen en snap niet wat de verzameling {3} ten opzichte van het element 3 voor effect heeft om de verzameling. Kan iemand mij uitleg geven? Bij voorbaat dank!
Gegeven zijn de volgende verzamelingen: A = { 1, 2, 3 } en B = { 1, 2, {3} }.
Ga na of de volgende beweringen waar/niet waar zijn en leg het antwoord uit.
a) A = B
b) | A | = | B |
c) (A ∩ B) ⊆ A
d) Φ ⊂ P(B)
e) A en B zijn disjunct
Gegeven zijn de volgende verzamelingen: A = { 1, 2, 3 } en B = { 1, 2, {3} }.
Ga na of de volgende beweringen waar/niet waar zijn en leg het antwoord uit.
a) A = B
b) | A | = | B |
c) (A ∩ B) ⊆ A
d) Φ ⊂ P(B)
e) A en B zijn disjunct