Allereerst zoek ik de stationaire punten op. In een voorbeeld als:
zijn dat bijvoorbeeld de punten (0,0), (1/2,0) en (1/3,1/3).
Vervolgens bekijk ik de matrix van D
f(x,y):
dan kan ik de stationaire punten invullen en de eigenwaarden en eigenvectoren op die punten bepalen. Vervolgens kan ik op die punten dus een faseplaatje tekenen. Maar voor punt (1/3,1/3) krijg ik complexe eigenwaarden, en dus complexe eigenvectoren. Volgens mijn boek zou dit moeten vertalen naar een spiraal in het faseplaatje. Maar ik zie niet in hoe ze deze spiraal opbouwen en weten of hij inwaarts of uitwaarts spiraleert en met de klok mee of tegen de klok in....
maar het tentamen is over 2 uur -_-